De eenvoudige eikenhouten kanselis in 1975 verplaatst uit de vroegere “dooptuin” ( bij 2B). Sinds de Reformatie was dit hèt liturgisch centrum van de protestantse kerk. De naam dooptuin suggereert dat het hier gaat om een ruimte waarbinnen gedoopt werd. De afscheiding had ook een praktisch nut, speciaal toen er nog geen zitplaatsen waren en iedereen tijdens de dienst kon gaan staan en zitten waar hij of zij wilde. Een soort hek rondom de preekstoel werd daarom vanzelfsprekend gevonden. De kansel was hier aan een van de pilaren bevestigd zoals de foto hierboven rechts laat zien (er zit ook nog een haak aan die pilaar). Deze is bij de restauratie van 1970-1975 verplaatst van de pilaar in de dooptuin naar het de hoek van het koor en de zuidelijke transept in het midden van de kerk omdat ook in de zijbeuken banken en stoelen kwamen te staan. In het midden van de dooptuin, vóór de preekstoel, was de plaats voor de voorlezer/voorzanger, met een lessenaar waarop net als op de kansel; een Bijbel. Die lessenaar is niet met de preekstoel meeverhuisd maar is op de oude plaats blijven staan.
In het schip van de kerk hangen vier grote gegoten kaarskronen uit de 17e eeuw. De overige kronen zijn tijdens de restauratie aangeschaft evenals de koperen hanglampen tussen de pilaren. Van de 42 petro-leumlampen uit 1837, waarvan er vroeger aan elke pilaar drie hingen, resteren nog enkele krularmen.
Aan de kansel is een koperen arm bevestigd waar een schaal aan gehangen kan worden als doopvont.
De gaanderij is in 1838 aangebracht voor onderwijzers en leerlingen van het jongensinternaat van het Instituut van Kinsbergen en betaald uit financiële middelen van Van Kinsbergen. De jongens moesten dus ’s zondags op de gaanderij plaatsnemen recht tegenover de kansel. Onder die gaanderij waren vroeger de zitplaatsen van de regenten en andere notabelen. Boven deze plaatsen prijkte aan de muur het stadswapen, geflankeerd door twee leeuwen. Dat is bij de bouw van de gaanderij verplaatst naar de ingang van het Arent thoe Boecophuis (het voormalige stadhuis en nu het orgelmuseum).
Op de gaanderij en de preekstoel hierboven zien we als belangrijk versieringsmotief de triglief: een platte steen met twee gleuven en afgeschuinde kanten, vaak een decoratief element in het fries van zoals bij de oude Grieken. Ook het koorhek is er mee versierd. We komen het op meer plaatsen in de stad tegen zoals op het poortje van de synagoge in de Jufferenstraat.
Er is trouwens nog een kansel, uit 1776 (foto onder), en wel in het koor. Daarop staat de tekst “Donec dies illiuscet” (“Totdat de dag aanlicht”). Daarnaast zijn er vijf verschillende Bijbelteksten op de rand van het klankbord aangebracht. Veel van de rijke versieringen die daar in het verleden in het koor hebben gezeten, zijn door plunderingen tijdens de Beeldenstorm en de Franse Revolutie verloren gegaan. Boven het kooris een zogenaamde triomfboog. Deze gaf de scheiding aan tussen de kerk en het altaar, waar oog en hart werden gericht op de triomferende Heiland die de dood heeft overwonnen en ten hemel is gerezen. Het afscheidingsraam tussen schip en koor is uit 1889. Het werd geplaatst in verband met de hoge stookkosten. Ook de beide transepten werden met houten schotten afgesloten.