Maria Catharina Feith groeide op in Elburg als tweede dochter in een burgemeestersgezin. Ze behoorde tot de hoogste kringen in Elburg en trouwde tweemaal met een burgemeester: in 1700 met haar neef Arend Feith en in 1712 met Gerrit, baron van Witten. Ze werd na haar overlijden begraven in de St. Nico-laaskerk naast haar tweede echtgenoot. Een graftombe herinnert nog aan het echtpaar. Ze stelde in 1733 samen met haar tweede echtgenoot een testament op dat in 1740 openbaar werd gemaakt. Het testament luidde dat het grootste deel van de nalatenschap (totaal ongeveer 1.000 ha aan landerijen) bestemd was voor de stichting van een “Oude Mannen en Vrouwen Godshuis” voor arme bejaarden van Elburg in naam van Maria Catharina Feith. Ook was een uitgebreide lijst met bepalingen toegevoegd en een reglement voor de bewoners. Een woning op de Ledige Stede, ook aangewezen in het testament, vormde de basis voor het Feithenhof. Het bestaande gebouw werd afgebroken en daarvoor in de plaats kwam een groot huis met daarvóór een aantal lage huisjes en een poort die toegang gaf tot het complex. Daar was vanaf 1747 plaats voor 24 mannen en vrouwen van zestig jaar en ouder.
Voor de diaconie van de Hervormde Kerk betekende dit een behoorlijke verlichting van haar taak vooral toen het tijdens de tweede helft van de 18e eeuw economisch gezien veel slechter ging en daardoor het besteedbaar inkomen van de burgers fors daalde. Potentiële bewoners moesten de gereformeerde religie belijden, in Elburg geboren zijn of er minstens vijftien jaar gewoond hebben. Voorts moesten zij zich vroom gedragen, zoveel werken als mogelijk was, mochten zij niet praten tijdens de Bijbellezing en moesten zij ’s avonds op tijd weer binnen zijn. De regels zelf zijn niet ongewoon, wel dat de erflaatster deze zo gedetailleerd heeft nagelaten en daarmee een persoonlijk stempel drukte op de instelling.
De vijf predikanten (twee uit Elburg en één uit Oldebroek, Doornspijk en Oosterwolde) die het toezicht moesten houden op het Feithenhof, werden door haar met naam in het testament vermeld. De statuten werden gewijzigd in 1957, waarbij het er in het kort op neer kwam dat “de provisoren door aanvulling van de stichtingsakte een dusdanige beschikking kregen over de goederen van het Feithenhof, dat deze verkocht, vervreemd of bezwaard mochten worden ten behoeve van verbeteringen, uitbreiding of vervanging van het oude huis”. Mevrouw Feith bepaalde ook in haar testament dat de bewoners van het hof ieder jaar op 11 november, de dag van Sint Maarten, bijeen moesten komen voor een feestmaaltijd. Tijdens de maaltijd moest haar bokaal (zie boven) rondgaan, ter herinnering aan haar. Het Feithenhof-complex is in 1990 verbouwd tot zestien wooneenheden voor ouderen die nog geen verzorging nodig hebben. Voor de wat meer zorgbehoeftige ouderen werd net buiten de stadsgracht een nieuw verzorgingstehuis gebouwd, “het Nieuwe Feithenhof”.
De graftombe van de familie Feith (3A) bevindt zich in de noordelijke transept tegen de sacristie. In de grafkelder zijn veel leden van deze aanzienlijke familie bijgezet; als laatste Maria Catharina in 1740. Voor de zwart marmeren plaat met vergulde inscriptie staat een smeedijzeren hek met de vermelding “Anno MDCCXL”. Voor onderhoud van het graf schonk mevrouw Feith aan de kerk verschillende stukken grond. Steenhouwer Knoop uit Amsterdam maakte in wit marmer de bekende vergankelijkheidssymbolen: de man met de zeis (de “sikkel van de dood”), de zandloper (de voortgaande tijd), de vrouw met doek en vinger op het oog (de smart), de doodshoofden, het potje met vlam (de levensvlam die kan doven) en de engel (de bazuin van de opstanding op de jongste dag).